Er steekt een handje uit de deur!

Als mijn wekker onverbiddellijk ratelt, hoor ik het meteen. Het regent. Pijpenstelen. Mijn hoofd bonkt en mijn neus loopt. Ik hijs me uit mijn bed en kijk naar buiten. Het is 11 augustus en het ziet eruit als 11 oktober. Ik voel me ook als was het 11 oktober. Koud, rillerig en snotterig, verlangend naar een dikke trui en een sjaal.
Het is toch ongelofelijk.
Bij de bushalte zitten vier mensen boos te kijken en de buschauffeur heeft er ook geen zin in. Er loopt een enorme meute drukke mensen in de stationshal, maar ik stap in een vrijwel lege trein. Mijn medeforenzers zijn slimmer dan ik. Zij liggen nog gewoon in bed.
Ik nies. En daarna nog een keer.
Uit de trein en in het busje dat me trouw elke ochtend naar mijn stage brengt. Lopen is gezonder en lekkerder, maar vandaag regent het. Dezelfde gezichten als elke dag. Ik word daar treurig van.
Met de mensen uit het busje het kantoor in. Klaar voor een nieuwe dag. Is dit nou het werkende bestaan?
Ik zucht. En daarna nog een keer. Heel diep.

Gelukkig gebeurde er onderweg iets leuks, waardoor ik helemaal niet zo’n slecht humeur heb als uit bovenstaande misschien mocht blijken. Lopend over het perron ontdekte ik ineens twee handjes die uit een dichte treindeur staken. Het ene handje hield een paraplu vast, een zwarte met witte stippen, en aan het andere handje hing een tasje met bloemetjes. Aan de handjes zat een mevrouw, en zij stond binnen. Haar handjes hingen buiten. En de trein begon te rijden en er was geen conducteur in de buurt. Door heldhaftig optreden van stoere mensen op het perron waren de handjes al snel weer terug bij de rechtmatige eigenaresse en liep ik tevreden verder. Al had ik helemaal niet geholpen. Ben ik nu een ramptoerist?