Dingen die voorbijgaan

Het was een heel mooi, klein oud dametje. Beige jas en schoenen, donkerblauwe pantalon en een mooie zijden sjaal om haar nek, donkerblauw met beige gestreept. Haar haar was wit en zacht en keurig gewatergolfd en ze trok een rood leren boodschappenkarretje achter zich aan de Albert Heijn in. En ineens zakte ze in elkaar. Ik kon haar nog net opvangen.

Zwaar hing ze in mijn armen, haar benen in een vreemde hoek op de koude tegels voor de schuifdeur. Ik kon niet anders dan haar neerleggen, met die benen zo raar. Haar ogen draaiden weg en ze kreunde. ‘Help me dan’, riep ik naar de omstanders, die erbij stonden en ernaar keken. ‘Help me haar goed neer te leggen! Bel een ambulance! Doe iets!’

Een oudere mevrouw maakte zich los uit de massa en knielde moeizaam naast ons neer. ‘Ik weet niet zo goed wat ik moet doen’, fluisterde ze. ‘Stabiele zijligging’, flitste er door mijn hoofd. We legden haar zo goed en zo kwaad als het ging neer, terwijl het aantal kijkers toenam.

De lippen van het kleine mooie dametje werden blauw en uit haar keel kwamen reutelende geluidjes. ‘Ik denk dat ze slaapt’, fluisterde de mevrouw, ‘ze snurkt, hoor je dat?’ Ik knikte haar toe. ‘Ik denk niet dat ze slaapt. Dit is foute boel’, zei ik, terwijl ik de witte haren van de dame streelde. Wat moet je anders, als je geen EHBO-diploma hebt?

Gelukkig kwam daar de potige tante van de klantenbalie van Albert Heijn. Ze legde haar blauwe jasje onder het hoofd van de mevrouw, die het duidelijk steeds benauwder kreeg. Ik durfde niet haar pols te voelen. Want wat als er niets meer klopte? Een ander oud vrouwtje tikte op mijn schouder. ‘Ik heb je portemonnee een beetje naast je neergelegd’, wees ze. ‘Dat ze ‘m niet stelen.’

‘Opzij, opzij’, riep ineens iemand. Een lange jongen in een strakke blauwe broek op gekleurde Nike-gympies duwde de kijkers opzij. ‘Ik ben verpleger, laat mij maar’. Hij knielde neer bij het oude dametje. Ik ging staan, want wat kon ik doen? In de weg stonden al genoeg mensen. Hij voelde wél haar pols. ‘Foute boel’, mompelde hij en daar ging hij. Reanimatie.

Het lukte. Het dametje reutelde opnieuw en begon langzaam weer te ademen. Haar hart bonkte snel, meldde de jongen. Ik trok me terug achter een pilaar. Wat kon ik doen? De dame werd weer op haar zij gelegd. Voor twee minuten. Toen liep ze blauw aan en begon het reanimeren opnieuw.

En toen was daar eindelijk de ambulance. Levens redden gebeurt niet met zachte hand, zoveel werd me duidelijk. Ik stond stilletjes in een hoekje en kon alleen maar denken aan de echtgenoot van het mooie, oude dametje, dat nu met ontbloot bovenlijf en een slang in haar keel op de stoep voor de Albert Heijn lag. Ze had een groot litteken op haar buik en heel kleine tietjes. Dat je dat dan ook weer registreert.

Ze ging vast even een vers brood halen voor haar Henk, of een lekker stukje kaas. Of misschien wel andijvie en een gehaktbal voor vanavond. Henk, die haar inmiddels wel thuis verwachtte en misschien zou ijsberen voor het raam, af en toe kijkend of zijn liefje al de hoek om kwam. Maar zijn liefje kwam niet. En ze komt ook niet meer. Want het was overduidelijk foute boel.