Blof. Of Bløg.

Ze was een jaar of 25. Haar haar was keurig opgestoken met twee bruine haarklemmen en ze droeg een keurige spijkerbroek van een damesmerk waar mijn moeder ook spijkerbroeken van draagt. Daarboven had ze een glanzend zwart truitje aan, dat haar net niet helemaal slanke postuur niet geheel tot zijn recht deed komen.

Helemaal alleen stond ze daar, in een kolkende mensenmassa met aanstekers, camera’s en telefoontjes. Haar lippen bewogen nauwelijks, maar ze zong elk liedje van Bløf woord voor woord mee. Terwijl om haar heen uitgebreide kroeggesprekken werden gevoerd of woest werd meegebruld met de grootste hits van de Zeeuwse band, stond zij roerloos naar ze te kijken. Af en toe kon ze echt niet meer stil blijven staan en zwaaide ze zachtjes met haar rechterarm naar Pascal, de zanger die de liedjes zong die zij elke dag opnieuw beluisterde, eenzaam en alleen op haar kamertje in het grote Utrecht. Ze was het middelpunt van haar eigen droomparadijs en dat was aandoenlijk om te zien.

Dit in tegenstelling tot de rest van het publiek. Dat was nogal ehm… divers. Van grijzende lesbiënnes die de ingetogen liedjes van Bløf met hun gevoelige teksten draaiden tijdens hun voettocht door Ierland, tot vijftigers Jan en Mieke uit Son en Breughel, die ooit een cd van Bløf van hun dochter kregen en het ‘gewoon keigoed’ vinden. Van bierdrinkende dikke dertigers die voor de sfeer en de lol met hun kameraden ook naar concerten van De Dijk en Van Dik Hout gaan, om daar vervolgens twee uur lang aan de bar te gaan staan lullen, tot Miss Etam-dames van het type zeekoe, zoals ze genoemd worden door de roadies van de band, die bij alle concerten van Bløf vooraan staan en na afloop met alle bandleden op de foto willen. En die waren overduidelijk in de meerderheid.

En ja, ik was er ook. Gratis en voor niks. Want een kaartje voor Bløf dat zou ik natuurlijk nooit kopen. Maar ik vond het, alleen al vanuit sociologisch oogpunt, een feest om erbij te zijn.