Naar Frankrijk ging ik. Met de trein. Ik ging dus niet met mijn rugzak, maar trok, uitermate stijlvol, een rood rolkoffertje achter me aan. Dat paste wel in de ambiance, leek mij zo. (Dat die rolkoffer eigenlijk een veredelde weekendtas op wieltjes is, besloot ik gemakshalve even te vergeten.)
En toen zat ik ook nog eerste klas, in de Thalys. Diep weggedoken in een heerlijk zachte stoel, zag ik het Belgische landschap aan me voorbijtrekken, terwijl ik genoot van een nog warme pain au chocolat, een kopje koffie en een glaasje jus d’orange. En steeds werd ik weer bijgevuld, hoe luxe. (Dat een eerste klas kaartje het enige kaartje was dat ik nog kon kopen, met bijbehorende eerste klas prijs, besloot ik gemakshalve even te vergeten.)
In Parijs moest ik eruit. Overstappen op twee boemels die mij naar het zuiden des lands zouden brengen. ’t Is altijd een beetje een gedoe, Parijs, want de Thalys komt aan op Paris-Nord, maar de binnenlandse treinen vertrekken van Paris-Lyon of een ander onbereikbaar station. Gelukkig ben ik een vrouw van de wereld en heb ik al vele grote Europese steden van dichtbij mogen bekijken. Dus zonder na te denken, zoeken naar bordjes of getuur op een kaart, stapte ik in de juiste metro naar Paris-Lyon.
Daar aangekomen was ik een beetje teleurgesteld. Wat een shabby station! Gele pijlen naar de treinen, groene naar de metro, overal zwervers en andere enge types en nergens een mooie stationshal. Met nog twee uur wachten voor de boeg besloot ik daarom heel Sex and the City ergens buiten in de stad koffie te gaan drinken. Ver weg van het station. Want, grootstedelijk als ik ben, wist ik natuurlijk dat de koffies vlakbij het station zeker twee keer duurder zijn dan de koffies op dat ene leuke pleintje een stukje verderop. Daar waar de locals komen, je weet wel.
En dus roltrapte ik het station uit, stak het plein over, ging eens links de hoek om, en dan weer eens rechts, liep eens onder een poortje door, langs een vijver, over een brug, sloeg met gevaar voor eigen leven een rood stoplicht over, draaide de hoek om en daar was ‘ie dan. Dé brasserie in dat leuke buitenwijkje waar ik koffie ging drinken. Ik verheugde me al op de leuke Sorbonne-studenten met grote hippe brillen, die daar, onder het genot van een espresso en een Gauloise, vast heel filosofische gesprekken met elkaar zaten te voeren.
Het terras was leeg. Maar toch ging ik zitten, want het bonnetje op het lege dienblaadje op tafel vertelde me dat un café hier twee euro kostte. Dat leek me schappelijk, voor een koffie in de hoofdstad. Tevreden met mijn uitermate slimme brasseriekeuze parkeerde ik mijn rolkoffer tegen mijn stoel en zeeg neer. Nu nog een Franse krant en niemand zou meer kunnen zien dat ik eigenlijk een heel gewone Hollandse toerist was. Wat voelde ik me een vrouw van de wereld. Helemaal alleen, in Parijs, op een terras, aan de koffie, zonder te verdwalen. Ik gaf mezelf maar eens een schouderklopje en keek tevreden om me heen.
Dat had ik beter niet kunnen doen. Op nog geen vijftig meter afstand van mijn ‘brasserie-in-een-buitenwijk’-stoeltje zag ik de enorme voorgevel van het immense Paris-Lyonstation. Met een toren, een grote klok en vol indrukwekkend beeldhouwwerk. Zakenmensen met koffers holden in en uit, hun mobiele telefoon tegen hun oor gedrukt, rijen taxi’s stonden geduldig te wachten aan de overkant van de straat. Ik was door een zijuitgang gekomen.
Daar kwam echter de ober aan. Die zou mijn ‘vrouw van de wereld’-gevoel vast wel weer kunnen opvijzelen. Ik spreek immers een aardig mondje Frans. Genoeg om een brood te bestellen, dus koffie zou ook wel moeten gaan. ‘Bonjour, un grand café au lait’, zei ik glimlachend, terwijl ik zo accentloos mogelijk probeerde te spreken. ‘Naturellement’, zei de ober (althans, dat verstond ik). Hij boog nog net niet en verdween. Om binnen nog geen tien seconden terug te keren met een zilveren dienblaadje. Chic!, dacht ik nog.
Op het dienblaadje stonden twee koppen koffie en twee kannetjes warme melk. De ober deponeerde ze beide op mijn tafeltje. ‘Non non’, protesteerde ik. ‘J’ai euh…. demandé euh… UN grand café au lait!’ ‘Mais non’, antwoordde ober, ‘deux grands cafés au lait.’ ‘Non non’, ging ik weer, ‘vous pouvez toch voire que je suis ici tout seul? Je suis ici tout seul! Je voudrais UN grand café au lait, pas deux!’ De ober keek mij eens geringschattend aan, zoals alleen obers in gelegenheden in de buurt van toeristische attracties in grote steden kunnen doen.
‘C’est huit euro cinquante’, zei hij, terwijl hij mij met een lichte glimlach om zijn lippen een bonnetje overhandigde. ‘Eight euro fifty!?’, sputterde ik. ‘But I ordered just ONE cup of coffee, not two. It’s impossible that you didn’t understand me, my French is good enough!’. De ober haalde zijn schouders op. Hij verstond geen Engels. Natuurlijk verstond hij geen Engels. Obers van een brasserie recht tegenover het grootste station van Parijs verstaan geen Engels. Hoe had ik dat kunnen vergeten.
Hij wachtte. Hij bleef net zolang naast mijn tafeltje staan totdat ik hem tien euro overhandigde. De één euro vijftig die nog restte legde hij met een uitgestreken gezicht naast mijn uitgestoken hand op het tafeltje. En ik? Ik wou dat ik mijn torenhoge hakken aan had. Om me tenminste nog íets te voelen…
2 Reacties