Overvallen

IJverig stond ik prijsplakkertjes op gestreepte tafelkleden te plakken, achter de kassa van de heerlijkst ruikende winkel van Nederland, Dille en Kamille. Ik had net zestig vergieten uitgepakt en kaartjes geschreven met daarop alle soorten geuroliƫn die wij verkopen. Buiten stonden narcisjes te wuiven in de natte sneeuw en tilde een klant een olijfboompje in een zinken emmertje naar binnen.

Uiterst geconcentreerd was ik bezig, want het is nogal een klus de prijsplakkertjes in de juiste hoek op het kleed te plakken. Ze moeten namelijk rechtsonderin, ongeveer anderhalve centimeter van rechts en van beneden. En vooral niet op zijn kop. Ineens hoorde ik rumoer aan de toonbank. ‘Ah, een klant!’, dacht ik verheugd. En keek op. Daar stonden ze. Twee buitenlandse jongens. Met piercings, puistjes en dikke, laaghangende zwarte wenkbrauwen. Ze droegen wijde broeken, afgetrapte Nike-sportschoenen en grote truien. Ze keken boos en hadden hun capuchons ver over hun oren getrokken. In hun hand hielden ze iets metaligs. Het blikkerde. Dreigend naderden ze de kassa.

‘Dit is het dan’, dacht ik. Mijn hart bonsde in mijn keel. ‘Ik word dus nu overvallen’. In een flits bedacht ik me nog dat ik gewoon moest doen wat de jongens van mij wilden. Het kassageld geven, op mijn buik op de grond gaan liggen, ze naar de kluis brengen, alles moest ik doen. Want ik wilde tenslotte niet als een in repen gesneden Dille en Kamille-verkoopstertje eindigen.

‘Deze graag’, zei de eerste jongen en legde een bosje rolladeprikkers op de toonbank. Hij glimlachte naar me. ‘Ja, die gebruiken we altijd in het restaurant, om de temperatuur van het vlees te checken’, zei de tweede jongen. ‘Dan prik ik zo’n naald in het vlees en check de hitte tegen mijn bovenlip en dan weet ik wanneer het vlees gaar is.’

Schaapachtig lachend hielp ik de twee koks. Ik pakte hun rolladenaalden in, wenste ze een goede werkavond en een fijn weekend. En de hele, hele verdere dag schaamde ik me dood.