Jaren geleden werd mijn vader geopereerd aan een hernia. Het ziekenhuisraampje waar hij achter lag, kan ik nog altijd precies aanwijzen. Samen met mama en mijn broertje stond ik na het bezoekuur naar dat raampje te zwaaien, ook al wisten we dat papa zijn bed nog lang niet uit kon.
Sindsdien heb ik iets met ziekenhuisraampjes, zeker als het donker is en het licht achter het raam brandt. Omdat ziekenhuisraampjes meestal hoog zitten, zie je vaak niet meer dan een televisie aan het plafond, de rails van het gordijn om het bed en heel soms de papegaai, het handvat waaraan de zieke zich omhoog kan trekken in bed. En natuurlijk het eeuwige aquarelle bloemenschilderijtje aan het voeteneind van het bed.
Maar van de zieke nooit een spoor. En ook niet van het bezoek. Ik stel me altijd zo voor dat de zieke genoeglijk naar Goede Tijden Slechte Tijden ligt te kijken, met een boterhammetje ziekenhuiskaas op schoot en een fles troebele appelsap op het nachtkastje. Aan het oor zo’n plastic oorschelp waar het geluid uit komt en buiten de wereld die gewoon door draait. Of dat de zieke rustig ligt te slapen, met zijn kin op zijn borst gezakt, zijn mond open en zijn echtgenote ernaast, vrolijk tikkend met haar breipennen. Soms fantaseer ik ook dat de zuster binnen komt, op roze Crocs en met haar haar in een kort paardenstaartje, zwaaiend met een thermometer, of voorzichtig balancerend met een kopje thee.
Maar gek genoeg dwalen mijn gedachten later af naar hoe ik eigenlijk denk dat het is. Dat de zieke bleek en met gesloten ogen in bed ligt, de handen gevouwen en een snikkende familie er omheen. Of dat de zieke bijna niet meer rechtop kan zitten van het giftige infuus in haar arm, terwijl ze kaal en walgend kijkt naar het kartonnen kotsbakje op haar schoot. Zo’n ziekenhuisraampje is altijd minder iddylisch dan het lijkt.