Zo’n dag

Gisteren was het zo’n dag. Zo eentje waar je al de hele winter smachtend naar uit kijkt. Zo’n dag waarop je ’s ochtends vol verve de ramen opengooit, om na het douchen half nat en bibberend te concluderen dat dat misschien toch iets te vooruitstrevend was. Zo’n dag waarop je de overburen, die al wel zon hebben, met een boekje en een zonnebril achter het raam ziet zitten. En jij een paar uur later zelf dat genoegen hebt. Lekker, met de krant en een koffie verkeerd en de net een beetje verrotte lucht van de vaas narcissen in je neusgaten.

Gisteren was het zo’n dag. Zo eentje waar je al de hele winter smachtend naar uitkijkt. Zo’n dag waarop je met je dikste trui en warmste sjaal op een terrasje gaat zitten. Als een stelletje stokstaartjes zaten we daar, met zijn allen op een rij, een glimpje zon op te vangen. De arme serveersters en obers liepen bibberend door de bier- en warme chocomeldrinkende massa, die geen centimeter verschoof, want zodra je uit de zon zat, kreeg je het stervenskoud.

Want hoewel de klucht strakblauw was, de zon uitbundig scheen, de sneeuwklokjes en krokussen met hun kopjes boven de aarde staken en in de tuin van de buren zelfs al heerlijk geurende bloesem bloeide, vroor het gisteren. Dat dan weer wel. Maar het voelde als lente. En toen ik vanochtend wakker werd en het al zo goed als licht was om kwart over zeven, begon mijn bloed te tintelen. En dat blijft hopelijk tot eind oktober het geval.