Sjagrijn

Sinds ik ben verhuisd, ben ik een knorrig, chagrijnig rotmens geworden. En dat komt niet door mijn nieuwe huis, want dat is prachtig en mooi en fijn, maar de boosdoener is de nieuwe route die ik nu moet afleggen naar het station. Elke dag maar weer. En dat is een ware hel. Aangezien de 30 regels voor iedereen die mij ’s ochtends dwarszit, nog niet het gewenste effect hebben bereikt, probeer ik nu ieders gevoelige snaar te raken. Want ik zou er bijna suicidaal van worden. En wie wil dat nou op zijn geweten hebben?

Toen ik nog in mijn oude huis woonde, trapte ik elke ochtend rustig vanaf het Utrechtse Ledig Erf de Catharijnesingel af, naar het station. Gewoon de hele tijd rechtdoor, langs de singel, met zijn prachtige bomen en eenzame hondenuitlaters, voorbijrijdende auto’s en slechts één stoplicht, waarvoor je echt stil moet gaan staan als je je leven liefhebt. Oversteken bij groen, hand uitsteken en weer verder rechtdoor. Af en toe iemand inhalen, maar dat gaat makkelijk, want het fietspad is er breed. Verkwikt en met frisse roze wangen arriveerde ik dan aan de kant van het streekbusstation bij de NS, waar mijn vaste fietsparkeerplek altijd nog vrij was.

Maar tegenwoordig is het anders. Nu moet ik nog steeds de hele weg rechtdoor, van de Nachtegaalstraat, via de Nobelstraat, door de Lange Viestraat, naar het station, maar het is heel anders. Heel anders. Het lijkt namelijk wel of heel Utrecht rond kwart over acht diezelfde route af moet leggen. Maar het fietspad is er smal, er zijn veel stoplichten en wegen van rechts en iedereen heeft haast. Op zich zou dat geen probleem moeten zijn. Maar waar mijn medefietsers op de Catharijnesingel zich keurig aan de regels hielden en desondanks toch opschoten, lapt heel Utrecht, van de Nachtegaalstraat naar het station, het wetboek volledig aan zijn laars. Het enige doel is: zo snel mogelijk in de trein zitten.

En dat betekent dus dat iedereen er maar op los crosst. En te pas en te onpas door rood fietst. Iedereen. Mensen die van rechts komen, mensen die van links komen, mensen die je tegemoet fietsen (die fietsen dan dus aan de verkeerde kant van de weg) en mensen die je inhalen… allemaal door rood. En dat is gevaarlijk, want je moet eigenlijk ook ogen in je rug en oren hebben. En die heb ik niet. Verder haalt iedereen elkaar als een dolle in. Terwijl het fietspad daar eigenlijk te smal voor is. Regelmatig hangt er dus een handrem in mijn mouw, of voel ik iemands adem langs mijn wang. Ik vrees voor die keer dat er een trapper in mijn wiel zal blijven hangen.

Toch merk ik dat de gevaarlijke verkeerssituaties niet maken dat ik zo boos en chagrijnig geworden ben. Dat komt vooral door de houding van de fietsers en automobilisten. Iedereen denkt alleen maar aan zichzelf. Als zíj maar op tijd op het station komen, daar gaat het om. Dat er ook nog andere mensen op straat zijn, doet er niet toe. Voeten op de trappers, blik op oneindig en crossen maar. Bellen, inhalen en door rood: geen probleem, er moeten treinen gehaald worden. Die egocentrische houding van ‘ikke, ikke, ikke, en de rest kan stikke’ stoort mij zo, dat ik inmiddels in staat ben om ’s ochtends eerst naar de Catharijnesingel te fietsen en vandaar mijn weg naar het station te vervolgen. Wel zo lekker rustig.