Zestien ben je en je keek er al je hele proefwerkweek naar uit. Vakantie op Terschelling. Met je vrienden. Zonder ouders, die schoorvoetend hun toestemming gaven. Want zij weten ook heus wel hoe laat het nu is. Bier en tieten, daar gaat het om.
’t Was wel een gedoe, met rugzak, slaapzak en traytjes bier in de trein. Twee keer overstappen, nog bijna in de verkeerde trein en hee! Is Leeuwarden nou de hoofdstad van Friesland? En wat praat iedereen toch raar.
Op de boot begint het feest pas echt. Twee lange uren met je hoofd in de wind en je handen beschermend om je aansteker voor de eerste peuk van de dag. Daar begin je nog maar niet zo vroeg mee; je krijgt er soms nog hoofdpijn van. Maar dat biertje, dat gaat er wel in.
Zie je dat nou goed? Kijkt dat meisje naar je? Poeh, het zijn er best veel. En ze kijken allemaal. Naar jou en je maten. Zouden ze iets willen? Je neemt nog maar eens een biertje en laat een boer. Vinden ze vast stoer.
De legertent is groot en donker. Je spreidt je slaapzakje uit over de stretcher en kijkt eens in je toilettas. Condooms. Je wilt immers niet onder doen voor je vrienden, maar verder dan een beetje zoenen en friemelen op het schoolfeest ben je nooit gekomen. Meisjes zijn er wel, maar pas in je dromen, als je net hebt gehannest met papieren zakdoekjes en met een blos op je wangen als een baby ligt te slapen. Je gedachten dwalen af naar het meisje op de boot. Blond was ze. Met een beugel en een glimlach om in te verdrinken.
Naar de supermarkt gaat het. Bierkratten kopen. Wie de hoogste toren heeft, is de koning van de Appelhof. De buren zijn al een heel eind, maar jullie kunnen ze verslaan. Moet je er alleen nog wel een paar drinken, terwijl het al zo wazig is in je hoofd. En het is pas half vier.
Na de friet met kroketten uit de kantine begint de haantjesparade. In de dameswc is het een gekwetter en gejoel, föhns blazen, vleugjes parfum bereiken je neus. De heren zwijgen. Zij zijn druk met gel en hun nieuwe aftershaves. Je kijkt eens om je heen, naar al dat testosterongeweld. Zulke spieren heb jij nog lang niet. En scheren is ook nog niet zo nodig. Een beetje deo dan maar en de tanden poetsen. Je weet immers maar nooit. Had je maar niet zo’n dikke puist op je kin.
De Appelhofdisco braakt al stevige beats uit. Dansen moet je, dat doen ze allemaal. Dansen en drinken, tot het je neus uitkomt. Het liefst ga je naar bed. Je hebt genoeg van de schuine moppen, de blikken bier en de rochels op de stoep. Even bij je moeder op schoot, dat is wat je wilt. Maar hee, je bent zestien en op de Appelhof. Hier gebeurt het allemaal.
En plots staat ze daar. Haar lippen lichtjes gekruld om haar beugel. Ze kijkt naar je. Haar vriendinnen kijken ook en giechelen. Maar je ziet het niet. Je ziet alleen haar. Ze nipt van haar rosé en kijkt nog steeds. Je wordt op je schouder geslagen, iemand drukt een biertje in je hand, in de verte hoor je ‘lekker wijf’ en meer van dat soort termen en dan ineens sta je buiten. Met haar. Ze pakt je hand en brengt je naar haar fiets. Verdwaasd begin je te trappen; zij springt achterop en wijst je de weg. Langs De Rustende Jager, door het bos en de duinen. De maan schijnt, de wind waait. Formerum aan Zee.
Ze heeft sigaretten en Jutters, dat drinken ze hier. Sterk spul, maar op haar lippen smaakt het zoet. Zand in je haar, zand in je ogen, overal zand en overal zij. Wat nou bier en wat nou tieten. Dit is het leven: de ruisende zee, de nacht die langzaam plaatsmaakt voor de zon en het mooiste meisje van de Appelhof naast je in het duinpan. Zestien ben je en je keek er al je hele proefwerkweek naar uit.