Ik schrijf voor het Museum voor Communicatie in Den Haag tekstjes over tafelgewoontes in gezinnen. Tegenwoordig schijnt het heel normaal te zijn dat de kinderen apart eten, met de oppas. Papa en mama eten dan gezellig later met zijn tweeën hun coquilles of rucolasalade, met een glaasje prosecco, om even gezellig samen de dag door te nemen. En om gewoon lekker te kunnen eten. Want de kinderen van tegenwoordig, die schijnen dus echt niks meer te lusten.
Wij, mijn broertje en ik, aten alles. Okee, hij had een lichtelijke aversie tegen andijvie, die ik juist weer heerlijk vond, en je deed mij niet zoveel plezier met groene kool. Maar daar had mijn moeder een trucje voor. Wij aten geen groene kool, maar kaboutertjeskool. En we hapten geen knolselderij (ja, wij hadden ook zo’n periode) naar binnen, maar groentepatat. Tuinbonen heetten bij ons teentjes (drie keer raden waarom) en we mochten er altijd een paar leegdrukken voor we ons hoefden te wagen aan die bittere groene dingen. Kwam er van dat lekkere groene spul uit dat gleufje aan de bovenkant.
Zo leer je kinderen eten. Leuke namen verzinnen, beetje knoeien en ze lusten later alles. Okee, geen slagroomtaart alstublieft. Maar dat is ook geen groente.