Ik trof ik zojuist een huilende mevrouw op de wc. Met natte papieren handdoekjes was ze bezig haar gezwollen ogen te deppen, en haalde steeds zachtjes haar neus op. Toen ik binnenkwam, bleef zij strak vooruit kijken, zodat ik niet zou zien dat ze huilde, maar de spiegel boven de wasbak verraadde haar gemoed.
Ze kwam niet van mijn afdeling. Sterker nog, ik had haar nog nooit gezien, maar ze bewoog dusdanig geroutineerd door het toilet, dat ze hier al een tijdje moet werken. Ik stond een fractie van een seconde vertwijfeld in de deuropening. Wat moest ik doen? Haar negeren, de wens die ze probeerde uit te stralen? Dus gewoon een wc-hokje inglippen en net doen of ik haar niet had gezien? Haar blik vangen en haar veelbetekenend toeknikken, met mijn beste ‘ik begrijp je hoor’-blik? Of moest ik toch maar gewoon vragen of er iets was en of ik iets voor haar kon doen?
Erg lang kon ik er niet over nadenken. Anders zou het lijken alsof ik haar aanstaarde. En als huilende vrouwen in wc’s íets niet willen, is het dat wel. Dat weet ik uit ervaring. Dus ik deed dit: ik ving snel haar blik, knipperde veelbetekenend en ging toen snel een wc in. En toen ik klaar was, en zij er nog steeds stond, zei ik ‘sorry’, nam haar plaats aan de wasbak over en waste mijn handen. Alsof er niks aan de hand was. Ze lachte me dankbaar toe, haalde nog één keer haar neus op, rechtte haar schouders en verliet, met mij, het toilet.
Maar ik blijf nieuwsgierig naar wat er nu toch was.