Daar scharrelde hij over de winderige zondagse markt in de Amsterdamse Bijlmer. Zijn blauwe donsjas was gescheurd, de slaapzak die hij over zijn schouder droeg te vies om aan te pakken. Hij viste een hamburgerdoosje uit de prullenbak, en gooide het, na inspectie, met een teleurgesteld gezicht weer terug.
Plots keek hij op zijn horloge en haastte zich naar een droog, windstil plekje achter een telefooncel. Hij spreidde zijn slaapzak uit op de koude stoep, keek naar de lucht en zakte toen op zijn knieƫn. Hij bad.
Hoe arm deze man ook was, zijn geloof in Allah was hij niet verloren.
Ik vond het ontroerend.