De mores van de zandbakrand

zandbak-300x225Het is, op zijn zachtst gezegd, wel weer even wennen, zo’n zandbak. Het taartjes bakken en het scheppen, dat heb je zo weer onder de knie. Het is eigenlijk nooit weg geweest, blijkt. Zodra ik het zand weer in mijn handen voelde en het verschaalde plastic van de schepjes rook, was het alsof er nooit dertig jaar tussen mij en de zandbak had gezeten. En dus gaf ik gisteren college over ‘hard zand’ en ‘zacht zand’, terwijl mijn bijna-twee-jarige allang weer bezig was met iets anders.

Het zit ‘m alleen in het feit dat ik nu zelf ouder ben en geen peuter meer. Dat ik niet meer alleen in de zandbak zit om de spelen, maar ook om op te letten. Dat mijn zoon geen zand in andere peuterogen strooit. Schepjes afpakt. Of een duw uitdeelt. Maar ik zit er ook om op te letten dat hij niet geduwd wórdt. Dat er niet iemand met zíjn schepje vandoor gaat. En dat híj geen zanddouche krijgt. En dat vind ik toch best een beetje moeilijk. Want ik ken de mores van de zandbankrand nog niet zo goed.

Vorige week zat mijn zoon heerlijk te graven. Naast hem zat een jongetje, iets jonger dan hij, taartjes te bakken. Hij kon dat goed, dat moet gezegd. Zijn moeder kwam heel vaak kijken en moedigde haar zoon dan vreselijk aan. Toen ging ze naar de wc. En ik zat op de zandbakrand.

In een fractie van een seconde was het gebeurd. Het jongetje presteerde het om eigenhandig al zijn taartjes kapot te maaien. Hij schrok er zelf van en zette een ongelofelijke keel op, terwijl mijn zoon nog steeds onverstoorbaar zat te scheppen.

Daar was moeder. Agossie mannetje toch, zijn al je taartjes kapot, wat naar nou, koeliekoeliekoelie. Een logische reactie als je kind ontroostbaar is. Maar: haar blik ging naar mijn zoon. Ze keek hem vernietigend aan. Daarna keek ze naar mij. Haar ogen stonden zo dat ik meteen wist: ze denkt dat hij het gedaan heeft! Ze denkt echt dat hij het gedaan heeft! Maar hij had het niet gedaan! Moest ik dat gaan zeggen? Moest ik mijn kind verontschuldigen voor iets dat hij dus niet deed? Mocht ik deze stilzwijgende doch valse beschuldiging gewoon over ons heen laten komen, of was er actie vereist? Diende ik voor hem op te komen?

Ik wist het niet. Dus ik zweeg.

En ik weet het stééds niet. Ik weet niet of ik tegen een ouder kind dat mijn zoon van de glijbaan duwt, kan zeggen dat ie daarmee op moet houden. Ik weet ook niet of ik mijn zoon van de schommel moet halen als een meisje komt vragen of ze ook even mag, terwijl hij er pas net op zit. En mag ik mijn kind zomaar bovenaan de glijbaan deponeren als er een ander kindje bezig is wel zelfstandig naar boven te klimmen? Ik weet het niet.

Feit is dat ik wel vaak iets wíl zeggen over het gedrag van andere kinderen. En dat dat heus ook wel geoorloofd is. Maar ik durf het niet. Omdat ik als de dood ben dat er dan een boze, schreeuwende vader op me af komt. Of een hysterische, onredelijke moeder. Of nog erger: dat dat kind zelf tegen mij van leer trekt. Want als dat gebeurt, ben ik weer dat kind in die zandbak dat haar schepje liet afpakken. Dat bang was voor zand in haar ogen. En dat niet voor zichzelf durfde op te komen. En zo wilde ik me nooit meer voelen.

Maar voor mijn zoon is het wellicht toch beter dat ik me die mores van de zandbakrand eens eigen maak.